Handelingen 10, 34a.37-43 en Johannes 20,1-9 (18)
- 1
Christus is verrezen! Wàt een feest, met ook veel muziek van Jubilemus Domino.
Christus is verrezen! De Deense dichter Grundtvig (1783-1872) zegt het zo:
“Zingt nu de Heer! Hij is getrouw.
Ook als wij niet meer hopen,
bloeien aan dorens van de rouw
lachend de rozen open…..”
Bij zo’n rozenstruik vliegen vlinders af en aan.
Mààr – zo ervaar je dat niet, als je nèt een geliefde verloren hebt. Maria Magdalena ziet geen lachende rozen of vlinders! Verwònd is zij door dorens van rouw om de dode Jezus. Haar passie voor Jezus is geknakt door zijn passie en sterven.
- 2
Op Goede Vrijdag stond Maria Magdalena samen met moeder Maria en discipel Johannes bij het Kruis. Dan reikt de stervende Jezus plots zijn moeder een nieuwe zoon aan: “zie uw zoon Johannes”. Aan die vriend wijst hij als moeder Maria aan. Dàt is mantelzorg!!
“Hoor ik er dan nìet bij?” kan Maria Magdalena gedacht hebben, “ìk kreeg geen laatste woord van mijn zo geliefde rabbi.” Volgens Middeleeuwse schilderingen restte haar slechts om bij de kruis-afname van Jezus zijn voeten te kussen.
- 3
Rouw en verlangen drijven Maria Magdalena op Paasmorgen naar Jezus’ graf. Volgens Marcus en Lukas wil zij samen met enkele andere vrouwen Jezus balsemen. Maar eer Maria Magdalena dit kan doen is zij verbijsterd: Jezus’ lichaam is verdwenen.
“Wààr is mijn Meester en Heer toch?” vraagt zij vertwijfeld.
Het Paasevangelie (dat ik dus vèrder volg dan wij lazen, en waarnaar de tekening voorop de liturgie en het Offertorium verwijzen) vertelt, dat Maria Magdalena huilt. Huilend staat ze bij het graf en bukt zij zich. Ze ziet lichtgedaantes van engelen, die vragen: ‘Waarom huil je, Maria?’ Door die tranen herkent ze even later Jezus, de Levende niet.
Ze kijkt, maar ze ziet niet. Haar tranenvloed verhevigt de kou van haar eenzame rouw.
- 4
Maar: er huist een mysterie in dit Paasevangelie. Dat gaat schuil daarin, dat verteld wordt dat Maria Magdalena zich 2x omkeert.
Na de ontmoeting met de engelen keert zij zich om. De Griekse klank van die woorden geeft een sprong-àchteruit aan. Maria keert zich naar wat àchter haar ligt. Het is zo menselijk om te willen blijven hangen in de wereld van mensen en dingen, die voorbijgaan. Het is alsof er een steen op de toekomst ligt.
Maar achter haar staat Jezus. Maria Magdalena ziet Jezus Christus echter niet in de realiteit van God, in de dimensie van de eeuwigheid. Zij dènkt dat een tuinman van het kerkhof bij haar staat. Déze man kan misschien vertellen, waar hij de dode Jezus neerlegde. “Dan kan ik hem meenemen” zegt ze. Ach Maria Magdalena: sláápwandel je?
Maar dan klinkt haar náám! Jezus roept haar wàkker: “Maria!” Hij noemt haar bij haar diepste naam!
Diep geraakt is Maria van Magdala. Uit de oerdiepten van haar moedertaal, het Aramees, zegt zij: “Rabboeni! Meester! MIJN Meester!….”
Augustinus bad eens: “God, waar was Je toen Je er niet was?” Een innerlijke stem antwoordde: “Ik was er wel, maar jij was er niet!…” Zo geschiedt het onbeschrijfelijke van Pasen. De liefde van de Eeuwige is Eeuwige Liefde.
- 5
Maria Magdalena zegt:“Rabboeni! Mìjn Meester!” Zij keert zich dan om, zegt het Paas-evangelie. Alweer?? Ze hàd zich toch al omgekeerd? Draait ze in de rondte? Maar nu staan er voor haar ommekeer in het bijbelse Grieks nèt even andere woorden. Woorden die iets plotselings aangeven. Het is geen sprong-àchteruit, maar geeft een sprong-vóóruit aan! Het wordt opeens tòch waar voor Maria Magdalena:
nu bloeien aan dorens van de rouw
lachend de rozen open…..”
Jezus is haar zoete lévende vlinder! Stòrt zij zich vol passie op Jezus? – dat is op veel schilderijen te zien. Christus zegt dan ook meteen: “Houd mij niet vast, klamp je niet vast aan mij…”
In dromen over gestorven geliefden gebeurt dat váák: dat zij wijken. Zij gingen ons voor. Zij behoren ons en ons ego niet meer toe.
- 6
“Houd mij niet vast” zegt Jezus. Soms is dit heel concreet geschilderd: Jezus trekt zijn hand terug uit de grijpende handen van Maria Magdalena.
Lisette Thooft zei eens: Jezus is als een vlinder, uit de cocon van de dood geboren. Als een vlinder uit z’n cocon kruipt heeft hij nog natte vleugels. Dat tere wezentje mag niet aangeraakt worden! Het moet de ruimte krijgen.
Zo is het hier ook met Christus. Een week later zijn zijn vleugels droog. En dan, dàn mag Thomas de Opgestane àànraken. Niet grijpen, naar je toehalen. Op uitnodiging van Christus zelf mag Thomas zijn littekenen aanraken.
- 7
Pasen betekent dat óók Christus een sprong-vóóruit maakt.
Die sprong gaat bij hem nog veel dieper en hoger. Hij trekt zijn handen terug uit grijpende handen: zegen kan nooit een buit zijn! Dat is géén mantelzorg.
Christus zegt: “Ik stijg op naar mijn en uw Vader, naar mijn en uw God!”
Hij, als eerstgeborene uit de doden, is niet meer gebonden aan één lichaam!
Op aarde vormen wij immers samen Zijn Lichaam. Maria Magdalena krijgt een andere rol in dat Gezin van God. Zij wordt de eerste Paas-Getuige.
Christus wordt meer dan ooit in haar zichtbaar en tastbaar. Gemis wordt kracht!
Dáárom moest zij zich nog een tweede maal omkeren. En wij?
Christus nodigt ons kortom uit om midden in twijfel of verdriet ons met onze zonden en wonden te verbinden met zijn Eeuwigheidsleven.
De roos kruipt – tòch – uit de dorens van de rouw….
Op oude graven van de eerste christenen staat daarom vaak een Vlinder afgebeeld.
Christus vereeuwigt zijn liefde in ons, ook rond zijn Tafel. Passie en Pasen zijn één.
Wij ontvangen zijn Lichaam, zegt Augustinus, om vervolgens zijn Lichaam te zijn.
Het gaat erom Christus in onze wereld present te stellen, de samenleving tot Paastuin te maken….
In de Naam van de Vader en van de Zoon en van de Heilige Geest. Amen
Ari van Buuren