Prediker 1;2 2;21-24 – Lucas 12;13-21
Als je het boek Prediker, waaruit helaas maar één keer in de drie kerkelijke jaren, wordt gelezen aandachtig bestudeert denk je in eerste instantie dat hier een enorme pessimist, bijna een misantroop aan het woord is. Hij moet niets hebben van allerlei grootse waarheden, groei en rijkdom, die de mensen nastreven. Hij heeft het allemaal zelf meegemaakt. Hij heeft genoten van alle goede dingen om tot de conclusie te komen dat het allemaal maar lucht en leegte is. Door al die genietingen ga je misschien denken dat je je leven in eigen hand hebt, nou, vergeet het maar!
Kijk maar eens goed om je heen: hoeveel mensen komen in hun leven nooit aan genieten toe, omdat ze moeten leven onder geweld of onder moordende concurrentie. Voor hen is er geen rustige plek onder de zon. Het enige wat zij doen, is hopen dat er ooit voor hen een sterke leider opstaat, die hun belangen behartigt. En reken er maar op dat zij zich daar bij een volgende verkiezing gezamenlijk sterk voor zullen maken. Kijk naar Wilders, kijk naar Trump. Daarmee wordt de toekomst niet vrolijker, denk je dan.
Prediker relativeert alles. Al die mensen die hopen dat het na de volgende verkiezingen beter zal gaan. Uiteindelijk blijft alles toch hetzelfde; er is niets nieuws onder de zon.
Wat krijgen we nu eigenlijk voor elkaar en voor wie zal het dan zijn als je gestorven bent? Is het allemaal geen ijdelheid, een najagen van wind? Nog even en dan is alles voorbij.
Misschien moest Jezus aan de woorden van Prediker denken toen hij de mensen om zich heen de parabel van de rijke man vertelde.
Die rijke man overschat zichzelf, zoveel wil hij bereiken. Het zal hem allemaal boven zijn macht gaan en waarschijnlijk loopt het op niets uit. Dus aan die rust, die hij zegt na te streven, komt hij helemaal niet toe. Al zijn plannen zijn op zichzelf gericht, maar God herinnert hem er aan dat het binnen de kortst mogelijke tijd opeens afgelopen kan zijn.
Rijkdom op zich wordt in de bijbel niet afgekeurd. Het is geen schande als je rijk bent, maar het hangt er maar van af wat je met die rijkdom doet. In deze parabel is de eerste zin: “‘Het landgoed van een rijke man had veel opgebracht”. Maar land is niemands bezit, het hoort iedereen toe. De man haalt rijkdom uit het land dat aan iedereen toebehoort en daarmee wordt de parabel actueel.
Daarmee wordt een indringende vraag gesteld: Deze vraag: Hoe komt het toch dat weinigen bezitten wat allen toebehoort. Waarom bezitten een paar farmaceutische en agro-technische bedrijven patenten, die van belang zijn voor de gezondheid van mensen, en de veredeling van zaden? Daarom wordt de rijke man ook dwaas genoemd. Hij is een onnozele dwaas. Omdat hij door groot en de baas te willen zijn, zijn eigen fouten en dwaasheid wegwuift en ontkent. En zich niet de hamvraag heeft gesteld, die Jezus de man voorhoudt: wat jij gereed hebt gemaakt, voor wie zal dat zijn? Welke richting sla je in? Dat betekent dat hij niet gericht is op de weg, die de Eeuwige ons mensen heeft gewezen: de weg van vrede, gerechtigheid en liefde.
En daar is eigenlijk helemaal niet zoveel voor nodig: vrijgevig zijn, niet meteen met grote woorden komen maar met kleine daden, die aangeven waar het om gaat: dat je zorg hebt voor de ander, die is als jij, even kwetsbaar en breekbaar, dat je niet alles langs de kant van de weg gooit, maar op jouw wijze probeert alles te doen om de aarde op een goede wijze achter te laten voor je kinderen en je kleinkinderen, omdat je niet wilt dat die straks aan weinigen toebehoort, maar aan allen. En dat je wat je aan voedsel inslaat, of oogst, kunt delen met anderen om je heen.
En wie daar eenmaal mee bezig is, beseft: dat waagstuk is de moeite waard om voor te leven. Omdat het niet alleen de ander wat veiligheid en geluk brengt, maar ook jou zelf. Iets wat de Eeuwige ons allen gunt. Zo moge het zijn.