22 april – Russische Orthodoxie – ontstaan en karakteristiek

 

Voor de overweging van Pastor Coen van Loon, klik hier

Nazit:

Toen de Apostelen na het Pinksterfeest uit Jeruzalem uitzwermden en hun kerken stichtten, deden zij dat voor het grootste deel in de Grieks sprekende wereld. Hoewel Petrus, als eerste der apostelen, een geloofsgemeenschap in het Latijnse Rome stichtte, en hij op grond van Jezus’ woord als “eerste Paus” wordt beschouwd, waren de Grieks sprekende gemeenschappen van Christenen veel belangrijker. De meeste van de oude, ook binnen de katholieke kerk vereerde kerkvaders als Athanasius, Basilius de Grote en Gregorius van Nyssa waren Grieks sprekend.

In de eerste eeuwen van de jonge Christenheid waren er zeven concilies, de zgn oecumenische Concilies in Nicea, in Efeze en in Constantinopel. Op deze concilies werd voornamelijk gediscussieerd over de manier waarop we Jezus moeten beschouwen. Is hij goddelijk of is hij dat niet? Een bisschop, Arianus, vond van niet en daarmee was het eerste schismaatje binnen de jonge kerk ontstaan. Arianus werd uit de kerk verwijderd en zijn volgelingen werden als ketters afgeschilderd.

Door de erkenning van het christendom in Rome door keizer Constantijn werd het christendom in het westen steeds belangrijker en begon de bisschop van Rome een steeds prominenter plaats in te nemen. Door de splitsing van Romeinse rijk in een  Oostelijk en een Westelijk rijk waren ook de geloofsopvattingen, de riten en de inrichting van de eredienst langzaam uit elkaar gegroeid en toen Paus Leo IX in 1054 de suprematie van zijn bisdom over de kerk claimde en de Patriarch van Constantinopel, die het daar niet mee eens was, excommuniceerde, was in het oosten de maat vol en volgde een scheiding tussen de Rooms Katholieke en de Orthodoxe kerken.

 

Bij de Oosterse orthodoxie staat niet de leerstellingen en de rechtzinnigheid op de voorgrond, maar het belangrijkste is de lofprijzing van God en de nadruk ligt dan ook heel sterk op de viering, de plechtige viering van de Eucharistie.

En binnen het vieren van de eucharistie neemt de verering van iconen een prominente plaats in.

Op die iconen en hun belangrijke plaats in de Oosters orthodoxe liturgie wil ik hier nader ingaan.

 

Rond 750 (nog in de ongedeelde kerk) ontstond er een meningsverschil over, of het toegestaan was afbeeldingen van Jezus, de Moeder Gods en de heiligen te maken en te vereren. Nee, zei een deel van de kerkleiders. In het Oude Testament is een duidelijk verbod neergelegd op het afbeelden van personen. Hierop brak er een Beeldenstorm uit, bekend als het Iconoclasme, waarbij veel heel oude iconen vernietigd zijn. Maar er was ook een tegenbeweging. De beroemdste verdediger van de iconen werd de theoloog Johannes van Damascus, als heilige nog steeds de patroon van de iconenschilders in het Oosten.

Rond 800 hebben de iconenvereerders het pleit gewonnen en sindsdien zijn iconen uit de oosterse kerken niet meer weg te denken.

 

Wanneer een orthodoxe gelovige voor het bijwonen van een dienst de kerk binnengaat, begeeft hij zich eerst naar de iconostase, de iconenwand die de kerk en de altaarruimte scheidt en kust de daar aangebrachte iconen in een bepaalde volgorde. Eerst de Christusicoon, dan de icoon van de Moeder Gods, daarna iconen van heiligen en engelen. Daarop begeeft hij zich naar de lessenaar die vóór de iconostase staat en waarop, wisselend met het kerkelijk jaar, de icoon van de betreffende dag of het betreffende kerkelijk feest is neergelegd. Ook hier maakt hij een eerbetoon door de icoon te kussen en zich te bekruisen. Pas nadat hij al deze handelingen verricht heeft, voegt hij zich in de kerk bij de andere gelovigen.

 

Naast deze verering valt de westerse waarnemer vooral de stijl van de iconen op. Hier in het westen is de kunstenaar van een schilderstuk belangrijk: hij bepaalt hoe het schilderij er uit komt te zien, inclusief de daarop voorkomende scènes. Een scheppende prestatie van een schilder is in de iconografie niet of nauwelijks aan de orde. De schilderkunst van de Oosterse kerk mist het voor ons zo vanzelfsprekende element van de vrije vormgeving door de fantasie van de kunstenaar. Men heeft genoeg aan het reproduceren van een heiligenafbeelding van een bepaald type, zodat we met het feit geconfronteerd worden dat een afbeelding van Christus Pantokrater (Christus de Alheerser) uit de 13e eeuw, nagenoeg gelijk is aan een zojuist op Kreta of in Amsterdam vervaardigde Pantokrater-icoon.

Dit alles heeft er toe geleid dat de meeste icoonschilders (op de zeer beroemde Russische icoonschilder Andrej Roebeljov (ca 1360-1430) na) onbekend zijn, sterker, dat hele mooie iconen, afkomstig uit Russische of Griekse kloosters, vaak in samenwerking door meerdere schildermonniken gemaakt zijn. Icoonschilderen is geen kunst, icoonschilderen is een ambacht.

Maar het is méér dan een ambacht. Het schilderen van een orthodoxe icoon is als kerkelijke kunst niet van zijn kerkelijk-liturgische functie te scheiden. De icoon is een heilige beeltenis die een strikt kerkelijke functie heeft. Van iedere icoon is het essentieel dat hij gewijd is, maar ook het schilderen zelf is een liturgische handeling. De schilder vast, voor hij aan het werk gaat en zegt bepaalde gebeden. Daarna gaat hij, strikt volgens de eeuwen oude regels en met de oude verfmaterialen aan het werk.

De icoon wordt door de orthodoxe theologen niet beschouwd als een product van scheppende fantasie, zij wordt in het geheel niet als mensenwerk gezien, maar als een verschijning van een hemels oerbeeld. Hier komt, voor de liefhebber van filosofie, Plato met zijn schaduwwereld, om de hoek kijken.

De icoon is als het ware een venster, dat tussen onze aardse en de hemelse wereld is geplaatst. De aldus verschijnende (altijd tweedimensionale) afbeelding van Christus, de Moeder Gods of een heilige wordt gezien als een verschijning, een beeltenis van het hemelse wezen zelf. De iconen zijn een archetype, een oerbeeld van de heilige gestalten van de hemelse wereld.

Volgens de orthodoxe overlevering worden de “oerbeelden” van de iconen toegeschreven aan “niet door mensenhanden gemaakte” oerafbeeldingen van Christus of de Moeder Gods. Een gefixeerde afbeelding van Christus zou afkomstig zijn van een handdoek, met daarop de gelaatafdruk van Christus, die Jezus zelf gestuurd zou hebben naar Koning Abgar van Edessa. Andere Christusiconen worden toegeschreven aan de apostel Lucas, de schilder onder de apostelen. Talrijke Maria iconen zijn volgens de legenden plotseling “verschenen”, zodat het leek of zo’n eerste icoon zichzelf geschilderd had.

 

Alleen wanneer men deze gedachtegang voortdurend voor ogen houdt, zal men het uitzonderlijke karakter van de oosters-orthodoxe iconenschilderkunst begrijpen. Het vasthouden aan een bepaald type is geen onvermogen van de artistieke fantasie, integendeel, het ligt immers juist in het wezen van de icoon, dat iedere inmenging van de menselijke fantasie is uitgesloten. Een verandering van de icoon zou immers een aantasting van het archetype betekenen, en het wijzigen van het hemelse oerbeeld zou in dezelfde zin een ketterij zijn als een willekeurige wijziging van een kerkelijk dogma.

 

 

Tot slot nog een typering van de orthodoxie. De grootsheid van de orthodoxie bestaat allereerst hierin, dat zij de hele rijkdom van katholiciteit van de oude kerk getrouw heeft bewaard. Vooral in haar liturgie leven de vroegkerkelijke opvatting en de vroegkerkelijke praktijk van de eredienst rechtstreeks voort. Wat de oude Byzantijnse kerk ook maar op het gebied van liturgische dramatiek, aan schoonheid van gebeden en gezangen tot stand heeft gebracht, is in haar liturgie op unieke wijze samengebracht. De dienst van het woord en de dienst van het sacrament zijn tot een zinvol geheel ineengevoegd, zodat zij als het ware in elkaar overgaan en niet gescheiden kunnen worden. In de liturgie is ook de hele rijkdom van de vroegkerkelijke leer, zoals deze werd gedefinieerd in de zeven oecumenische concilies van de oude kerk aanwezig, en wel in de lofzang, waarin de beginselen van de orthodoxe waarheid in gebedsvorm voor God en de meebiddende gelovigen worden verkondigd. De scheiding tussen liturgie, theologie, aanbidding en dogma, zoals eigen aan de westerse kerken, heeft in de orthodoxe kerk nooit plaatsgehad.

Dat de orthodoxe kerk zich als de enige echte, oecumenische en apostolische kerk ziet, is niet gebaseerd op een juridische gedachte, maar op de wetenschap dat zij het mystiek Lichaam van Christus representeert.

Frans Woortmeijer