Overweging 26 januari – Bob Michels

 

De eerste lezing van vandaag uit het boek Jesaja is afkomstig van de oorspronkelijke profeet Jesaja1), die leefde omstreeks de jaren 750-700 voor Christus. Zijn naam ‘Jesaja’ is afgeleid van het Hebreeuwse Jesja’jahoe wat betekent ‘Redding van God’.

Zoals al gezegd aan het begin van de viering: Deze eerste lezing is gedeeltelijk dezelfde als die we in de Kerstnacht hebben gehoord. Alleen voorziet Jesaja nu dus het begin van het openbare leven van Jezus: Als Jezus aanvangt met de verkondiging van Zijn boodschap, het ‘licht’. Jesaja verwoordt dit met de profetie: ‘Het volk dat in het donker wandelt – immers het volk is tot dan toe nog verstoken van Jezus’ boodschap – ziet een groot licht’.

Daarbij zou men kunnen zeggen dat Jesaja het begin van dit ‘donker’ plaatst in de tijd van, of vergelijkt met, de leefsituatie van de stammen van Zebulon en Naftali in Noord Israël2) na de invasie van hun land door de Assyrische koning Tiglat-Pileser III3) in de jaren rond 733-732 voor Christus. De tijdsperiode dus dat Jesaja zelf leefde. De tijd waarin de Assyrische bezetter het ingenomen gebied van Zebulon en Naftali had verdeeld in wat men zou kunnen noemen drie provincies: De ‘Weg naar de zee’ en het ‘Over Jordanië’ als leefgebied voor de oorspronkelijke Israëlische bevolking, en ‘Galilea’ – wat vrij vertaald betekent ‘Het gewest van de volken’ –,  als leefgebied voor de door de Assyriërs aangevoerde ‘heidense’ kolonisten. ‘Heidens’, gezien als ‘ongelovig’ van uit het perspectief van het Jodendom, maar tegelijk ook als ‘de nog van het licht verstokenen’.

Jesaja voorziet met de komst van Jezus in de openbaarheid ‘licht in de duisternis’. ‘Licht voor het volk dat wandelt en moet wonen in het land van doodse duisternis’. ‘Licht dat over hen zal stralen’. ’Licht dat voor hen de blijdschap en vreugde vergroot’. Een toekomstperspectief welke Jezus het volk zal komen bieden. En om de grootte, de impact, van die verandering, die overgang naar een nieuwe tijd, tot verbeelding te brengen, te accentueren, refereert Jesaja aan de dagen van Midian. De dagen van Midian, waarmee Jesaja zo’n 450-500 jaar terug grijpt in de tijd. Toen een klein legertje van slechts 300 Israëlieten hun onderdrukkers de Midianieten, die getalsmatig verre in de meerderheid waren, had verslagen in Midian op het Arabisch schiereiland ten oosten van de Rode zee4) : Beschreven is in hoofdstuk 6 van het boek Richteren of Rechters5) van het Oude Testament.

In het Evangelie horen we dat Johannes de Doper – die gepreekt en gedoopt moet hebben in de streek Perea aan de oostelijke oever van de onderloop van de Jordaan – is gevangen genomen6). Jezus verlaat daarop het gebied nabij de Dode zee en Jeruzalem en trekt naar het noorden met, zo lezen we, voorbijgaan van Nazaret, waar hij is opgegroeid. Hij vestigt zich te Kafarnaüm in Galilea – aan de noordelijke oever van het meer van Galilea (Tiberias) – ‘in  het grensgebied van Zebulon en Naftali’.                                                                                                 Een vlucht ver weg van het gevaar, wat Johannes met de dood zal moeten bekopen? Zou heel goed kunnen, waar Mattheüs het heeft over: ’Uitwijken  naar Galilea’.                                                                                                                                    Maar anderzijds wellicht, gaat Hij juist bewust dáár heen. Naar het gebied van de ‘heidenen’ en aan wat acht eeuwen terug voor het onderdrukte Israëlische volk van Zebulon en Naftali overbleef om te bewonen.                                                                                        Wilde en wil Hij juist dáár zijn, daar bij ‘het volk  dat zat in duisternis’. Wil Hij hen ‘een groot licht laten aanschouwen’, ‘het over hen laten opgaan’. Daar Zijn boodschap ‘het licht’ brengen, verlichting en toekomst bieden. Niet bij de mensen die menen de macht te hebben en/of denken dat zij leven in ‘het licht’. Een licht dat zij veelal voor zichzelf denken gecreëerd te hebben, terwijl zij in feite niet zien dat zij hun leven leven in duisternis, in het donker.

En dat is ook naar ons de boodschap van vandaag. Herken de duisternis waarin je zo gemakkelijk wandelt, waardoor je het donker in jezelf en om je heen niet ziet. Ga op zoek er naar, voor jezelf, maar ook voor de mensen om je heen, dichtbij of veraf. Help het licht voor hen te doen opgaan en zo ook zelf het licht te zien dat jou wordt aangereikt. Stel je in het begin op als een heiden, zonder vooringenomenheid, want dat geeft je de kans om ongehinderd, blanco van uit de ‘leegte’ van de, die, duisternis te kunnen beginnen.

Wellicht dus was dát de reden waarom Jezus begon in ‘heidense’ Galilea en in wat over was voor het volk van Zebulon en Naftali; zij zaten in de leegte van de duisternis, niet in een blinderende duisternis.

 

1)
Volgens de meest recente inzichten bestaat het boek Jesaja uit 3 delen. Het
eerste deel, naar wie overigens dit gehele boek is vernoemd, leefde van ca. 750-
700 v.Chr. Het tweede deel zou van een profeet zijn rond 550-540 v.Chr. en het
derde deel van meerdere profeten uit de 5e eeuw v.Chr. of later.
2)
2 van de zonen van aartsvader Jakob – Israël:
– Zebulon zou oorspronkelijk een gebied tussen het meer van Tiberias en de
Middellandse zee zijn geweest; later wordt een kleiner gebied vermeld,
ingesloten ten zuidwesten van Naftali.
– Naftali ligt ten noorden en westen van het Meer van Galilea/Tiberias.
3)
Leefde 744-727 v.Chr.
4)
Zie ook:
1. Vlugt van Mozes na doodslaan Egyptenaar (Exodus 2.11-22).
2. Strijd van Mozes en Israëlieten tegen Amalekieten (Exodus 17.8-16) in de
viering van 20 oktober 2019.
De strijd bij Midian vond waarschijnlijk in 13e eeuw v.Ch. plaats en is
waarschijnlijk dezelfde, of een onderdeel van, de strijd tijdens de uittocht van
Mozes met de Israëlieten uit Egypte.
5)
De tijd van de Richteren beslaat de periode 1332-1042 v.Chr.
6)
Johannes de Doper (ca. 7 v.Chr. – ca. 32 n.Chr.) is opgesloten en gedood in
Fort Machaerus, gelegen in de regio Perea in het zuidoosten van Israël.
Herodus Antipas, een van de zonen van Herodes de Grote, die na zijn vader
Herodes de Grote (ca. 73 v.Chr.– 4 v.Chr.; de Herodes van ‘de kindermoord inBethlehem’)
regeerde over de regio’s Perea en Galilea, zou uiteindelijk
verantwoordelijk zou zijn geweest voor de dood van Johannes de Doper.